Waarom Vingers Tellen Voor Kinderen Essentieel Kan Zijn Tot Aan Hun Zevende!

Er is een uitgebreide discussie onder onderzoekers over hoe nuttig het is voor kinderen om met hun vingers te tellen. Onderwijspsychologen beweren dat vingers tellen kinderen helpt verschillende strategieën te bedenken zonder hun werkgeheugen te overbelasten. Werkgeheugen is het vermogen van de hersenen om tijdelijk informatie vast te houden tijdens het oplossen van een taak. Kinderen gebruiken hun vingers tot ze meer abstracte strategieën onder de knie hebben.

Onderzoekers in de belichaamde cognitie (leren door handelen) stellen dat de associatie van getallen met vingers “natuurlijk” is en dus aangemoedigd zou moeten worden. Neuroonderzoekers merken op dat er vergelijkbare hersengebieden worden geactiveerd wanneer je je vingers beweegt en wanneer je aan getallen denkt, wat het geheugen helpt.

Verschillende studies, uitgevoerd in klaslokalen, hebben aangetoond dat leerlingen die vingers-tellende strategieën gebruiken voor rekensommen betere resultaten behalen dan degenen die deze niet gebruiken, tenminste tot ze ongeveer zeven jaar oud zijn. Na deze leeftijd draait de situatie echter om.

Dus, voor de leeftijd van zeven jaar zijn kinderen die met hun vingers tellen beter in hun prestaties. Na zeven jaar zijn degenen die hun vingers niet meer gebruiken degenen die beter presteren.

Een nieuwe studie van de Universiteit van Lausanne heeft een belangrijke stap gezet in het verhelderen van deze discussie. Onderzoekers zeggen dat eerdere studies twee mogelijke verklaringen hebben achtergelaten voor de waargenomen verandering rond de leeftijd van zeven jaar.

De eerste interpretatie is dat vingers-tellende strategieën ineffectief worden zodra de oefeningen complexer worden. Bijvoorbeeld, 13 + 9 is moeilijker dan 1 + 3. Daarom behalen kinderen die bij het tellen met vingers blijven, geen even goede resultaten meer.

De tweede verklaring is anders. Kinderen die op zevenjarige leeftijd geen vingers meer gebruiken (en betere resultaten behalen) zouden eigenlijk voormalige gebruikers van deze strategie zijn. Ze zouden in de loop van de tijd zijn overgestapt op meer geavanceerde mentale strategieën.

Om deze mogelijke verklaringen te verduidelijken, hebben onderzoekers bijna 200 kinderen gevolgd. De studie liep van 4,5 tot 7,5 jaar. Om de zes maanden werden de kinderen geëvalueerd op hun optelling en geobserveerd op het gebruik van hun vingers.

Een belangrijk aspect is dat onderzoekers opmerkten wanneer kinderen begonnen of stopten met het gebruik van hun vingers. Bij elke evaluatie werden de kinderen ingedeeld in: niet-gebruikers, nieuwe gebruikers, constante gebruikers of voormalige gebruikers.

De studie toonde aan dat op de leeftijd van 6,5 jaar de meeste kinderen die geen vingers meer gebruikten, eigenlijk voormalige gebruikers waren. Deze kinderen behaalden de beste resultaten bij het optellen. Ze bleven ook een jaar later voortgang boeken. Deze resultaten zijn belangrijk, omdat in eerdere studies deze kinderen alleen werden beschouwd als “niet-gebruikers”, zonder te weten dat ze in het verleden eigenlijk hun vingers hadden gebruikt.

In de nieuwe Zwitserse studie hebben slechts 12 kinderen nooit met hun vingers geteld. Deze kinderen behaalden de slechtste resultaten. De studie toonde ook aan dat “late beginners” – kinderen die tussen 6,5 en 7,5 jaar pas met hun vingers waren gaan tellen – niet zo goed presteerden als voormalige gebruikers.