In Toscane zijn er 62 plantensoorten die ernstig bedreigd zijn met uitsterven, vooral geconcentreerd in kwetsbare vochtige, kust- en bergachtige gebieden zoals de Apuane Alpen en de Toscaanse Archipel. Van deze soorten zijn er 41 endemisch, wat betekent dat ze alleen in Toscane voorkomen. Hun uitsterven zou de definitieve verdwijning van deze soorten van de planeet betekenen. Dit blijkt uit een onlangs gepubliceerd onderzoek in het tijdschrift Environmental and Sustainability Indicators, dat voor het eerst een prioriteitenlijst heeft opgesteld van plantensoorten van conservatiewaarde in de regio.
Het onderzoek is het resultaat van een samenwerking tussen de Toscaanse regio en de universiteiten van Pisa, Florence en Siena, als onderdeel van het project “NATura NEtwork Toscana – NAT.NE.T”, gewijd aan het monitoren van beschermde soorten en habitats binnen de Europese Unie.
De meest bedreigde soorten bevinden zich in leefgebieden die steeds meer worden bedreigd door menselijke activiteiten. Dit omvat extreem zeldzame planten van vochtige omgevingen zoals de zachte riet (Rhynchospora alba) en de tussenliggende zonnedauw (Drosera intermedia), die alleen op één locatie in de Monte Pisano overleven; kustplanten zoals de acht endemische soorten van de Toscaanse zeelavendel (Limonium); en planten die alleen op de Apuane Alpen voorkomen, zoals de geveerde krekel (Santolina pinnata) en zijn parasiet de Apuane wortel (Orobanche apuana), of in de Toscaanse Archipel, zoals de Capraia linaria (Linaria capraria).
De identificatie van deze soorten is mogelijk gemaakt door een innovatieve methode gebaseerd op het IDEA-protocol (Investigate, Discuss, Estimate, Aggregate), dat het mogelijk maakt om de beoordelingen van meerdere experts op een gestructureerde manier te vergelijken. Het protocol combineert vier criteria: het niveau van blootstelling aan concrete bedreigingen, zeldzaamheid, biogeografische waarde en taxonomische isolatie, om elke soort een conserveringsprioriteitindex toe te kennen.
“Deze aanpak,” legt Gianni Bedini van de Universiteit van Pisa uit, “vermindert de discrepanties tussen individuele beoordelingen en zorgt voor een gedeeld en transparant resultaat. De methode, die met succes in Toscane is getest, kan worden toegepast in andere Italiaanse regio’s om lijsten van prioritaire plantensoorten van lokaal belang te creëren, waarbij de beperkingen van de internationale en nationale Rode Lijsten worden overwonnen, die niet op regionaal niveau toepasbaar zijn.”
“De nieuwe lijst van prioritaire planten voor Toscane is voortgekomen uit de evaluatie van 456 soorten door een groep van 15 botanici, die uniforme en gedeelde wetenschappelijke criteria hebben toegepast en vervolgens de resultaten hebben besproken om subjectieve verschillen te minimaliseren en maximale transparantie in het evaluatieproces te waarborgen,” zegt professor Claudia Angiolini van de Universiteit van Siena. “De gebruikte methode blijkt solide en wetenschappelijk onderbouwd te zijn, waardoor lokale autoriteiten geïnformeerd worden over welke soorten de hoogste conserveringsprioriteiten hebben.”
“Deze studie valt onder het NAT.NE.T-project, waarvoor UNIFI de terrestrische sector coördineert,” legt professor Matilde Gennai van de Biologieafdeling van de Universiteit van Florence uit. “Regionale initiatieven die zijn gebaseerd op een voortdurende verzameling van natuurhistorische gegevens en die de drie Toscaanse universiteiten met elkaar verbinden, zijn essentieel, niet alleen voor het monitoren van de bescherming van de meest kwetsbare elementen, maar ook voor het uitbreiden van kennis over het hele gebied, voorbij de grenzen van alleen beschermde gebieden. Alleen een brede en geïntegreerde regionale visie stelt ons in staat om tijdig signalen van verandering op te vangen en biedt ons de tools om middelen gerichter en transparanter toe te wijzen, met betrouwbare en continu bijgewerkte gegevens.”
Voor de Universiteit van Pisa hebben de botanici Andrea Bertacchi, Angelino Carta, Lorenzo Peruzzi, Francesca Olivieri en Lorenzo Pinzani deelgenomen onder leiding van professor Gianni Bedini van de Biologieafdeling. Voor de Universiteit van Siena hebben Emanuele Fanfarillo en Tiberio Fiaschi aan het werk deelgenomen, onder toezicht van professor Claudia Angiolini van de afdeling Levenswetenschappen. De Universiteit van Florence is betrokken via Giulio Ferretti van het Natuurhistorisch Museum, Lorenzo Lazzaro, Michele Mugnai, Daniele Viciani en Bruno Foggi van de Biologieafdeling, en Federico Selvi van de afdeling Agrarische, Voedsel, Milieu- en Boswetenschappen.







