Ik schrijf deze brief vanuit Belém, een stad aan de rand van de Amazone, het grootste tropische regenwoud op aarde. Hier verzamelen meer dan 50.000 vertegenwoordigers uit 190 landen voor COP30, de jaarlijkse bijeenkomst om de klimaatcrisis aan te pakken. Maar juist hier, temidden van al dat lawaai, voel ik hoe dringend onze wereld de komende jaren zal veranderen.
In de koele conferentieruimtes praten de leiders vooral over financieringsschema’s. Ondertussen blijven lobbyisten uit de industrie valse oplossingen aanbieden. Het is zeldzaam dat er sprake is van gerechtigheid of van degenen die het meest verliezen, of van kinderen zoals jij die zullen opgroeien in een warmere wereld.
Buiten voelt de lucht als een natte doek die aan je huid plakt, door de vochtigheid en de hitte. Niet alleen hier, maar ik ben er zeker van dat het in Indonesië ook steeds warmer aanvoelt. Ja, onze aarde, de plek waar jij opgroeit, is nu 1,5 graden Celsius warmer dan in de tijd van je overgrootouders.
Dit getal lijkt misschien klein, maar het is de dunne lijn tussen stabiliteit en chaos. De temperatuurstijging heeft geleid tot vaker voorkomende hittegolven, smeltende gletsjers, en steeds hevigere stormen. Het is de reden waarom koraalriffen verbleken en sterven, en waarom de zeespiegel langzaam maar zeker dorpen aan de kust opslokt. In jouw leven is de klimaatcrisis al een realiteit.
Toch worden de leiders die hier bijeen zijn het nog steeds oneens over de toezeggingen voor 2035. Meer dan 80 landen hebben nog geen nieuwe Nationale Geëngageerde Bijdragen (NDC) ingediend. Zelfs als al deze beloftes worden nagekomen, betekent dit nog steeds dat je naar een wereld loopt die 2,6-3,1 graden Celsius warmer is.
De Indonesische paviljoen, gelegen in de gang naar de hoofdonderhandelingsruimte en versierd met posters van groene bossen en logo’s van ondernemingen, is bijna elke dag bezig met het zoeken naar koolstofinvesteerders. Maar achter dat alles zie ik de wonden die niet worden getoond: gekapte bossen, vervuilde rivieren, en inheemse gemeenschappen wiens land wordt afgenomen in naam van de ontwikkeling.
Op 15 november 2025 ontving de delegatie van Indonesië de “Fossil of the Day”-prijs van Climate Action Network, een pijnlijke spottende titel omdat onze delegatie werd gekarakteriseerd als de belangen van de fossiele industrie te behartigen en ons paviljoen meer bezig was met het verhandelen van koolstof. Dit moet je goed noteren in je notitieboek.
Koolstofhandel is slechts een nieuw label voor een oud bedrijf, het uitstellen van echte actie. Veel van deze projecten betrekken zelfs de inheemse bevolking niet, de boswachters die al eeuwenlang het leven beschermen zonder enige beloning te vragen.
Buiten het conferentiegebouw in Belem staan inheemse mensen uit de Amazone met gezichten vol woede en pijn. Ze protesteren tegen de plannen van de Braziliaanse regering om nieuwe olievelden te openen in de monding van de Amazone, een grote ironie aangezien zij de gastheren zijn van de klimaattop.
Uit Indonesië spreken de mensen van Papua en burgeractivisten ook luid en duidelijk: ons land verkoopt koolstof terwijl het bossen kapt en inheemse gemeenschappen marginaliseert. Politiek kan van slogan veranderen, maar verloren bossen komen nooit meer terug.
Een paar dagen geleden vloog ik laag over de Amazone met een klein vliegtuig dat wordt geëxploiteerd door Greenpeace Brazil. Van bovenaf leek de Amazone als een reusachtig lichaam dat door zijn leven heen is gekerfd. Zand-, goud- en rundveefarmen, soja tot palmolie: lijnen van wonden die zich eindeloos door het landschap strekten.
De rook van bosbranden steeg als een vlaag van de laatste adem van iets dat dood aan het gaan is. Vorig jaar beleefde de Amazone de droogste fase ooit en bereikte het de laagste waterstand in de geschiedenis.
Toen het vliegtuig terugkeerde naar Belém, realiseerde ik me: wat er in de Amazone gebeurt, is niet alleen het verhaal van Zuid-Amerika, maar ook een spiegel van ons eigen huis. Van de Amazone gaat mijn gedachten terug als een rivier die zijn monding zoekt—terug naar de bossen van Indonesië die ook gewond zijn.
Ik heb door het bos in Kalimantan gelopen, de geboortegrond van je moeder, toen het geluid van de neushoornvogels nog weerklonk. Nu is dat geluid verdwenen, vervangen door het gebrom van kolentransporten en rijen palmolieplantages.
In Sumatra zijn er nog maar een paar olifanten; de tijgers zijn slechts een verhaal in kleine eettentjes. In Papua worden bossen gekapt voor voedselproductie; op Sulawesi en Maluku voor nikkel, zogenaamd voor de toekomst van ‘groene energie’.
Het syndroom van de stille bossen heeft zijn intrede gedaan. De bomen staan nog steeds rechtop, maar zonder leven, zonder gesprek, zonder bewoners.
Mijn kind, ik weet dat de wereld waarin jij leeft harder zal zijn dan de wereld die ik kende als kind. Seizoenen zijn niet langer voorspelbaar. De hitte zal intensiever zijn en de regen vernietigender.
Maar ik schrijf niet om je bang te maken. Ik schrijf zodat je weet dat de wereld niet volledig verloren is. Zolang er mensen zijn die de bossen beschermen, zijn er nog steeds heldere rivieren en zuurstof om te ademen.
Bossen als thuis
Hoop komt niet van lange toespraken of netjes geschreven beloften. Hoop komt van kleine daden die voortdurend worden herhaald. Van mensen die weigeren op te geven. Van hen die de bossen niet als cijfers zien, maar als hun huis.
Vanuit dit hete en vochtige Belém, wil ik als ouder mijn excuses aanbieden. De wereld die we hebben achtergelaten is niet zo goed als de wereld die we hebben ontvangen. Maar excuses zijn niet genoeg.
Wat ik kan doen is deze waarheid optekenen zodat jij ooit weet dat sommige mensen tenminste geprobeerd hebben. En hopelijk, wanneer het jouw tijd is om keuzes te maken, maak je die met een beetje meer moed dan onze generatie.







