In het oudste Amerikaanse wetenschappelijk tijdschrift, Science, is een artikel gepubliceerd met de titel “De brede diversiteit van honden duizenden jaren vóór moderne fokmethoden”, voorbereid door een internationaal wetenschappelijk team van 40 organisaties. Onder de auteurs bevinden zich ook Kazachse archeologen – wetenschappers van de Toraygyrov Universiteit, V.K. Mert en I.V. Mert, evenals E.R. Usmanova en V.V. Varfolomeev van de Karaganda Nationale Onderzoeksuniversiteit vernoemd naar E.A. Buketov, zoals gerapporteerd door het Ministerie van Onderwijs en Wetenschap van de Republiek Kazachstan.
Het onderzoek, geleid door de Universiteit van Exeter (Verenigd Koninkrijk) en het Franse Nationaal Centrum voor Wetenschappelijk Onderzoek (Frankrijk), is tot nu toe het meest uitgebreide. Het omvat monsters van het Pleistoceen tot de moderne tijd, verkregen uit verschillende regio’s van de wereld. Het werk begon in 2012 en omvatte de analyse van 643 moderne en archeologische schedels van hondachtigen – honden en wolven – die de afgelopen 50.000 jaar bestonden. Met behulp van 3D-scanning van meer dan 600 oude en moderne schedels is vastgesteld dat vroege honden uit het Holoceen een variëteit aan vormen vertoonden die vergelijkbaar is met die van vandaag. Dit betekent dat veel fysieke verschillen, die kenmerkend zijn voor de huidige rassen, diepe wortels hebben en kort na de domesticatie zijn ontstaan.
Het baanbrekende onderzoek heeft het mogelijk gemaakt om de periode te bepalen waarin huishoudelijke honden voor het eerst intra-soort diversiteit begonnen te vertonen, die hen nu kenmerkt. Door geavanceerde analysemethoden voor botvormen toe te passen, volgden wetenschappers de opkomst van individuele morfologische typen honden onder honderden archeologische monsters die tienduizenden jaren geleden bestonden. Het proces van het splitsen van honden op basis van grootte en structuur begon minstens 11.000 jaar geleden. Al in het Mesolithicum en Neolithicum vertoonden honden een breed scala aan vormen en maten. Deze diversiteit weerspiegelt waarschijnlijk hun verschillende functies in vroege menselijke gemeenschappen – van jagen en hoeden van vee tot begeleiding en bewaking, waardoor er relatief snel talrijke variaties ontstonden die later zich ontwikkelden tot rassen.
De verkregen resultaten weerleggen de veelvoorkomende hypothesen dat de diversiteit van honden grotendeels een recent fenomeen is, ontstaan door selectief fokken in de 19e eeuw. Het onderzoek toont aan dat er al duizenden jaren aanzienlijke verschillen in de vorm en grootte van de schedel bij huishoudelijke honden bestonden, kort na hun afscheiding van wolven. Tevens onderstreept het de complexiteit van het vinden van de vroegste huishoudelijke honden: geen van de laat-Pleistoceense monsters, waarvan sommige eerder als ‘protohonden’ werden beschouwd, had een schedelvorm die overeenkwam met domesticatie. Dit toont aan dat de vroegste fasen van het proces nog steeds moeilijk te reconstrueren zijn.







