Waarom Vingers tellen Bij Kinderen Cruciaal is voor Wiskundig Succes

Kinderen tussen de 4 en 6,5 jaar die met hun vingers tellen, presteren beter in wiskundige sommen op de leeftijd van 7 jaar dan kinderen die dit niet doen, volgens een studie. Deze conclusie suggereert dat tellen met de vingers een belangrijke stap is in de ontwikkeling van geavanceerdere wiskundige vaardigheden.

Onderzoek van de Universiteit van Lausanne in Zwitserland, gepubliceerd in een tijdschrift over ontwikkelingpsychologie, toont aan dat tellen met de vingers niet alleen een nuttige tool is voor onmiddellijke successen, maar ook een manier om de ontwikkeling van abstracte rekenvaardigheden te ondersteunen. De hoofdauteur, Catherine Thevenot, reflecteert hierover en merkt op dat het gebruik van vingers een betekenisvolle strategie is voor jonge kinderen bij het oplossen van wiskundige problemen.

Toch zijn veel basisschoolleraren van mening dat kinderen te vroeg moeten stoppen met tellen met hun vingers. Een Frans onderzoek wees uit dat 30% van de leraren in de eerste klas tellen met de vingers beschouwt als een indicatie dat het kind moeite heeft met het begrijpen van numerieke concepten. Eerdere onderzoeken richtten zich meestal op een enkel moment en toonden aan dat kinderen die met hun vingers tellen betere prestaties leveren in rekenvaardigheden tot ongeveer 7 jaar.

Na de leeftijd van 7 jaar echter, lijkt deze relatie om te keren, waarbij kinderen die geen vingers gebruiken betere prestaties leveren dan degenen die dit wel doen. Wat onduidelijk bleef, was of kinderen die op 7-jarige leeftijd geen vingers gebruikten ze nooit hadden gebruikt of dat het “ex-vingergebruikers” waren die deze gewoonte hadden opgegeven.

Om dit verschil te verduidelijken, volgden Thevenot en haar collega Marie Krenger 211 Zwitserse kinderen van 4,5 tot 7,5 jaar (vanaf de kleuterschool tot en met het tweede jaar van de basisschool). De onderzoekers evalueerden hoe de telstrategieën met de vingers in de loop van de tijd veranderden en wat de relatie was met de wiskundige capaciteiten van de kinderen.

Twee keer per jaar werd de kinderen gevraagd om tot drie sets van optelproblemen met toenemende moeilijkheidsgraad op te lossen. In elke test gingen de onderzoekers alleen door naar het volgende niveau als het kind 80% van de eerdere opdrachten correct had opgelost. De onderzoekers filmden de kinderen en observeerden of ze hun vingers gebruikten tijdens de opteltaken.

Over het algemeen bleek dat het tellen met de vingers zijn piek bereikte rond de leeftijd van 5,5 tot 6 jaar. Tot 5 jaar konden meer kinderen optellen zonder hun vingers te gebruiken dan met. Echter, bij 6,5 jaar had 92% van de kinderen in ieder geval één keer hun vingers gebruikt tijdens de test. Bij 7,5 jaar was 43% van de kinderen ‘ex-vingergebruikers’ (ze hadden de vingers voor minstens één item van de test gebruikt, maar deden dat nu niet meer), terwijl 50% momenteel vingers gebruikte en slechts 7% ze nooit had gebruikt.

Algemeen ontdekte het onderzoeksteam dat de kinderen die het beste presteerden degenen waren die in het verleden hun vingers hadden gebruikt, maar er nu niet meer van afhankelijk waren. Vanaf zes jaar oud overtroffen deze ex-gebruikers de kinderen die nooit hun vingers hadden gebruikt, evenals degenen die dit nog steeds doen.

Dit heeft belangrijke implicaties, aangezien het aantoont dat er geen reden is om kinderen op school te ontmoedigen om hun vingers te gebruiken bij het oplossen van rekenproblemen.